Op weg naar Bartolomé Masó
Wanneer de huurauto de 50.000 kilometer passeert, heeft hij een servicebeurt nodig en ja hoor daarvoor zijn wij aan de beurt op straffe van 100 CUC boete. Er is meer administratie nodig vandaag, want de hoeveelheid CUC's in onze portemonnee slinkt. Verderop in de straat van het hotel zit een Cadeca, maar hij gaat pas om negen uur open en we hebben vroeg ontbeten vanwege het te verwachten onderhoud-oponthoud. We zetten ons tussen de andere wachtenden voor het kantoor. Precies op tijd laat de wachter bij de ingang de eerste mensen naar binnen, hij houdt de boel goed in de gaten en iedereen mag één voor één naar binnen. In tegenstelling tot in Havana mogen we hier wel samen naar binnen.Via de bekende eenrichtingverkeersstraatjes geraken we de stad weer uit en vinden het Cubacarpunt dat de dame van het hotel prima heeft uitgelegd. We moeten een eindje verder zijn en ook dat is snel gevonden. Tot zover zit het in ieder geval mee. De monteur, net als bij ons in blauwe overal, neemt de auto in ontvangst en gebaart ons hem helemaal leeg te halen, tot onze zonnebril aan toe. Met een stapel losse bagage zitten we op een versleten leren bankstel buiten te wachten. Tijd om even naar huis te bellen. Voor ik het weet staat de monteur weer voor ons neus met ingevuld formulier. De auto is in orde. Het heeft zegge en schrijve twintig minuten geduurd. 'Hij kan niet eens de olie hebben verwisseld,' zegt Martijn als we weer wegrijden.
Tijdens een relatief saai stuk stoppen we in een klein dorp dat voor het grootste deel bestaat uit een soort van busstation annex markt. Dit soort plekken blijven een feest om rond te kijken. Het is een drukte van jewelste met wachtende mensen die in allerhande vervoermiddelen stappen. De Viazul doorgaande bussen, waar de toeristen gebruik van maken, stoppen hier niet, wel de lange afstandbussen - bruine bussen die er ook als zodanig uitzien - en verder alles wat ingezet kan worden voor vervoer op kortere afstanden. Fietstaxi's staan klaar om mensen naar de dorpen te vervoeren.
Wanneer er een lange afstandsbus stopt hollen de verkopers van brood, koek, nootjes en fruit als gekken op de bus af om hun waren te verkopen. Ze houden hun mooi opgeschikte schalen omhoog zodat de mensen via de raampjes vanuit de bus hun versnaperingen uit kunnen kiezen en betalen. Als de volgende bus er aan komt rijden, hollen de mannen er als ijverige mieren achteraan. Puur straattheater, zelfs de Cubaanse jongen die naast ons staat te wachten, schiet in de lach. Of we naar Havana gaan, vraagt hij. Helaas rijden we precies de andere kant op.
Economische gezien staat het land al jaren stil, eigenlijk draait er al jaren geen gewone economie meer. Het toerisme wordt zo langzamerhand de kurk waar de samenleving op draait en zoals we later zullen zien, is er nog een enigszins levensvatbare Bacardi-rum-fabriek en worden er sigaren geëxporteerd. Natuurlijk zijn er suiker-, koffie-, cacao-, bananen-, kokos- en mangoplantages, maar dat is grotendeels voor eigen gebruik. Onderweg zien we weinig anders dan karkassen van gebouwen die ooit florerende bedrijven zijn geweest afgewisseld met een enkele primitieve elektriciteitscentrale.
Verder moet de gezondheidszorg op een zeer hoog peil staan en we ontmoeten inderdaad af en toe westerlingen die terugkomen in Cuba voor vakantie nadat ze het land eerder hebben leren kennen door één of andere operatie of kuur. Regelmatig zien we ziekenhuizen en overal lopen mannen met wapperende witte jassen en vrouwen in kekke witte pakjes met een wit kapje op een hoofd en charmante netkousen aan. Ook zij moeten allemaal liftend naar huis.Binnen in de ziekenhuizen hebben we niet gekeken, wel hebben we één keer een tandartspraktijk gezien, bestaande uit één grote ruimte met allemaal open ramen achter tralies en verschillende werkplekken in die ruimte. Het zag er best redelijk uit en er stond de nodige apparatuur.
Bartolomé Masó is een klein bergdorp in het Sierra Maestra massief. Het gebied heeft een rijk verleden. Castro en Guevara zijn hier met de overvolle jacht de Granma in 1956 vanuit Mexico, waar Castro verbannen leefde na de mislukte aanval op de Moncada-kazerne in Santiago, waarmee hij veel populariteit onder de bevolking had gewonnen. Vanuit dit massief is als eerst Santiago veroverd op de dictatoriale overmacht en vandaar uit is de strijd in het land gevoerd. Aangezien we de zeer slechte wegen zat zijn, gaan we niet naar het voormalig hoofdkwartier van Castro in Santo Domingo kijken.
Ons hotel met de welluidende naam Balcon de la Sierra, ligt fantastisch, maar is van uitzonderlijk spartaans-communistische kwaliteit. We bewonen er een ruim appartement met eigen terras compleet met schommelstoelen en uitzicht op het berglandschap. Boven de appartementen liggen de 'overige voorzieningen': het kleine zwembad is gesloten - misschien morgen weer open? - uit de lege bar schalt eentonige muziek en de eetzaal is een grote kale ruimte waar eveneens niemand zit, maar wel twee vrouwen en man in zwart-wit uniform op klanten staan te wachten. Het is laat, dus we moeten wel; misschien is er morgen een gezelliger eettentje in het dorp te vinden. De bediening is super onverschillig en het eten laat zowel wat betreft variatie als kwaliteit te wensen over. Twee brutale katten zorgen voor wat afleiding tijdens het eenzame diner, waarbij we de neiging hebben of om te gaan fluisteren of juist om heel hard te schreeuwen.
Dagelijks leven in Bartolomé
In Bartolomé komen nauwelijks toeristen en het ligt prachtig in de bergen. Omdat de infrastructuur om ook maar iets te bereiken slecht is, verkennen we te voet het dorp. Het is marktdag, misschien is het wel elke dag marktdag, en vanuit de verre omtrek slenteren vooral vrouwen onder hun kleurige paraplu's tegen de zon over de stoffige wegen naar het dorp. Af en toe dendert er een met mensen volgeladen veewagen het dorp binnen en het is een gekrioel van fietstaxi's, ossenwagens en paardenrijtuigen.Langs de lange hoofdstraat is het een aaneenschakeling van kleine bedrijfjes - kapper, manicure, fietsenmaker, pizzaverkoper - een markt met fruit, schoenen en vooral veel V-snaren, overheidskantoortjes en plekken waar mensen bij elkaar komen om te praten of een spelletje te doen. 'Jugar?' roepen ze als ik een spel bestudeer dat het midden houdt tussen domino en rummicub.
Een echt restaurant als alternatief voor ons Oost-Duitse gedrocht is er helaas niet in het dorp.





Net als we ons afvragen waar iedereen hier van leeft, komen we aan de rand van het dorp bij een suikerfabriek. Het is een gammele bende waarvan je verwacht dat het gebouw ieder moment instort, maar er wordt gewerkt. Het bedrijf ligt zelfs aan een spoorbaan en er is een groot rangeerterrein met stoomlocomotieven en rijen wagons. Vrachtwagens volgeladen met suikerrietstengels rijden af en aan. Natuurlijk heeft elke chauffeur tijd voor een praatje met een collega of een buurvrouw.
Manzanillo
Ook als je niet naar Santa Domingo gaat, zijn er enkele aantrekkelijke uitstapjes te maken vanuit Bartolomé. Aan de kust ligt het plaatsje Manzanillo, een vroeger smokkellaarsdorp. Al in de tijd van de Spaanse overheersing werden de producten uit de vruchtbare omgeving via Manzanillo verhandeld. De weg ernaar toe voert door een uitgestrekt vochtig terrein waar rijst en suiker wordt verbouwd. Af en toe staat er een kleine boerderij met schuurtjes en overal in het gebied zien we brandjes. Vermoedelijk wordt er afval verbrand. Langs de hele weg loopt een vaart met sluisjes en regelmatig een aftakking het land in.De klok in het wapen van Manzanillo verwijst naar de klok van Céspedes, de suikerbaron die met het luiden van de klok zijn slaven vrij liet. Het plaatsje ligt aan de zee, we kunnen ons voorstellen hoe de smokkelaars vanuit de smalle roversstraatjes hun waren naar zee brachten. Dit deel van het stadje is niet erg ontwikkeld; er liggen vissersbootjes en helemaal aan het einde is een kleine boulevard met enkele kiosken. Uit elke kiosk schalt stevige muziek en er zit bijna niemand. We proberen ergens de menukaart te ontcijferen en zijn alweer in verwarring over de munteenheid en de prijzen. De genoemde visgerechten kennen we niet en de prijzen zijn absurd laag. Door de luide muziek begrijpen we de vrouw die ons bedient niet en zij ons niet. We bestellen maar wat en zitten even later met een paar kleine, maar erg lekkere, gefrituurde visjes op ons bord. De vrouw kijkt ons vragend aan of we nog meer willen bestellen. We laten het er maar bij en kijken in het centrum nog wel.
Het oude centrum bestaat uit enkele statige, opgeknapte panden met galerijen rond een centraal plein. Je kan zien dat het een rijke plaats is geweest. Het is er erg warm, naarmate we zuidoostelijker in Cuba komen stijgt de temperatuur. In de straatjes net buiten het centrum slaat de armoede ons tegemoet.Niet zozeer vanwege de bebouwing, de gebouwen zijn overal vervallen en de wegen overal stoffig. Voor het eerst zijn er veel bedelaars, ze bieden niets te ruilen aan, maar vragen gewoon ergens om. De mensen willen geld, zeep en pennen. Er was ons wel verteld zeep en pennen mee te nemen, tot nu toe lieten we een stuk zeep achter naast de fooi in de hotels en de casa's, maar nu begrijpen we waar het voor is. Als je al geld hebt, zijn die dingen hier niet te koop en moet je het van de toeristen hebben.
Wanneer we weer terugkomen bij onze auto begint het geworstel met schuld en schaamte. Eén van de mannen die ons kennelijk al een tijdje volgt - we zagen hem al in het tentje waar we wederom spotgoedkoop een broodje hebben gegeten - maakt met een droge lap onze behoorlijk verstofte auto schoon. Het dringt pas later tot me door dat hij dit met zijn T-shirt doet. Water heeft hij niet bij de hand, maar de ramen en lampen worden weer zichtbaar en bruikbaar. Als beloning wil hij het liefst sokken en een T-shirt. We voelen ons uitermate ongemakkelijk, inmiddels rijden we rond met stukken zeep en pennen voor het grijpen, maar onze bagage ligt in het hotel, dus meer dan een paar peso's - waar hij niet veel aan heeft - kunnen we hem niet geven.
De tank raakt leeg en op de heenweg hebben we een tankstationnetje gezien. Helaas hebben ze alleen 83 octaan, dat is wel erg weinig. Op de kaart heb ik gezien dat in het dorp halverwege ook een tankstation ligt. Het is druk de stad uit en we schieten niet erg op achter fietsers, paarden en ossen. Het is al bijna een uur later als we in het volgende dorpje komen en ook hier verkopen ze niet de goede benzine. We rijden dezelfde weg weer terug om naar een ander tankstation in Manzanillo te rijden, gelukkig met succes. Voor de afwisseling rijden we via een andere weg, over het plaatsje Sierra Maestro, terug naar Bartolomé en dat blijkt geen goed plan. Wanneer er geen richtingsborden staan, is het meestal geen doorgaande route, dat hadden we al geleerd. Misschien wordt het straks beter, denken we tegen beter weten in en de weg wordt rustiger en rustiger en dus slechter en slechter. Het is niet helemaal duidelijk waarom we niet terugkeren - een derde keer dezelfde weg met al het oponthoud lokt ons kennelijk te weinig - maar het is donker als we bij het hotel aankomen.
Bayamo
Een ander uitstapje vanuit Bartolomé is Bayamo. Het is bijna vijftig kilometer rijden, maar de omgeving is mooi en de weg zowaar behoorlijk goed. Net als alle andere steden in de omgeving is ook Bartolomé 500 jaar oud. Via verschillende Bill Boards wordt ons dat duidelijk gemaakt bij de entree van het stadje.Bayamo heeft niet echt een centraal plein, de kerk San Salvador met de oude pastorie vormt de belangrijkste bezienswaardigheid. De oorspronkelijke kerk stond er al in 1514.. Bayomo is vooral bekend doordat het de geboorteplaats is van Carlos Manuel de Céspedes, de eerste president van de republiek Cuba en tevens een van de bevrijders van Cuba in de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Spanjaarden. Het geboortehuis van Céspedes is nu een museum. Ook Tomás Estrada Palma, de eerste president van Cuba, is hier geboren.
We eindigen de dag met twee taxichauffeurs die het nodig vinden aan de verlichting en claxon van hun beider taxi's te sleutelen vóór ons huisje; een Zwitsers echtpaar dat hun laatste fles rum met ons deelt en een pad in de slaapkamer die eerst op mijn hoofdkussen plaatsneemt en daarna op Martijn springt zonder zoals een kikker in een prins te veranderen. Met een asbak en mijn schrift weet ik hem naar buiten te werken. Het is een wonder dat we daarna nog een beetje hebben geslapen.
Quantánamo
Via Bayamo en Palma Soriano, waar we zelfs bijna verdwalen omdat we niet kunnen geloven dat die hele slechte weg het dorp uit echt de CC (Carretara Central) is, bereiken we de snelweg die ons om Santiago de Cuba heen naar Guantánamo brengt. Nou ja snelweg, na het passeren van het universele snelwegbordje blijft de weg tweebaans en ongelijkvloers kruisingen zijn we in het hele land niet tegengekomen, tenzij je de hoogteverschillen in de weg als ongelijkvloers bestempelt. De weg voert door een gebied met veel citrusbomen, langs de weg staan allerlei verkooptentjes met sinaasappels en mandarijnen in creatieve hoopjes opgestapeld of hangend in decoratieve strengen.Voorbij Quantánamo proberen we de weg te vinden die naar de grens van het Amerikaanse gebied leidt. Op de kaart staat hier een rode ster alsof er iets van een bezienswaardigheid zou zijn. We rijden meteen stuk op een slagboom die voor ons niet open zal gaan. Een eind verder is een mirador, het uitzicht is weids, maar de militaire basis ver genoeg uit het zicht. Het landschap is droger dan voorheen. Was het land tot nu toe eigenlijk verrassend groen, hier komt de droge gele en rode aarde tussen het struikgewas door en zien we meer zand en rotsen tussen de bomen.
Vioducto la Farola
Voorbij Quantánamo vervolgen we de weg langs verschillende playa's en baaien en door de bergen over de bergpas Vioducto La Farola. De rotskust met de schuimende golven blijft trekken voor de nodige fotostops. De bergpas met zijn haarspeldbochten en relatief goede asfalt is een fijn stuk route, zeker met het vervagende zonlicht aan het einde van de middag. De weg is zo smal dat we alleen kunnen stoppen op de speciale parkeerplaatsjes. Als bijen op de honingpot komen de verkopers op ons af. Mannen, vrouwen en kinderen verkopen één mango, twee bananen, kleine zakjes koffiebonnen en repen chocolade. Het liefst willen ze ruilen voor zeep en pennen voor de kinderen. We geven wat we hebben, maar veel is dat niet meer. Het gevoel van ongemak is weer aanwezig. De lifters hebben we vanmiddag ook al laten staan, omdat we in ons eigen tempo deze mooie weg willen rijden en kunnen stoppen waar ons dat uitkkomt.Baracoa
Complimenten voor Cuba2Go, alweer hebben we een fijn overnachtingsplekje aan de 'José Marti' in Baracoa, ons meest oostelijke slaapplaats. Het hostel heeft een rustgevende binnentuin en een romantisch dakterras vanwaar we de zee kunnen zien en uitkijken over alle daken van het stadje. De gekleurde en netjes geverfde dakopbouwen torenen als kantelen boven alles uit. Als welkomstdrankje krijgen we versgeperst grapefruitsap en daarna vervolgen we met een cocktail. We eten ook op het dak en kunnen kiezen uit een ruim assortiment aan visgerechten, waaronder langoest en inktvis. Ik kies voor vis klaargemaakt in kokosmelk. We krijgen een veelheid aan bijgerechten en banaantjes en koffie toe.Voor het slapen gaan, wandelen we over de Malecon, zoals in elke Cubaanse plaats, ook hier de boulevard langs de zee. Woest beukt de zee tegen de kade en de mist hangt als een grijze ondoorzichtige muur boven het water. Vissers benutten het juiste moment en aan de andere kant van de boulevard wordt onder een lantaarnpaal aan een auto gesleuteld. De vervallen flats langs de boulevard doen aan Knokke denken. Op ons dakterras nemen we nog één cocktail toe en raken in gesprek met een Deense die net achttien uur in een bus heeft gezeten om van Havana naar Baracoa te komen. Nu wil ze nog een plek vinden om te gaan duiken. We zetten haar verhaal naast dat van de Fransen die we in de casa in Trinidad hebben ontmoet en zijn blij dat we overnachtingen en huurauto in Nederland hebben geregeld.

Parc Nacional Alejandro de Humboldt
Na een ochtendwandeling om de punt van Baracoa en een overheerlijk ontbijt met vooral veel verse vruchten, vertrekken we met onze eigen bolide naar het Nationaal Park. De gravelweg is bij tijd en wijle weer twijfelachtig slecht en af en toe worden we ingehaald door een fourwheeldrive die toeristen naar een excursie brengt. Onderweg passeren we de chocoladefabriek van Baracoa, cacaoplantages, blauwe baaien, uitgesleten rotswanden, biggen en kippen langs de weg en een intieme begraafplaats.In de Baya Taco regelen we bij het bezoekerscentrum een boottochtje langs de mangrovebossen. Met z'n tweeën krijgen we een privéroeier. In zijn en mijn beste Spaans weten we iets wijzer te worden over de flora en fauna in het gebied. Zeekoeien krijgen we helaas niet te zien en slangen ook niet, wel verschillende bloemen, hoge wortels boven het water uit, een idyllisch vissersdorpje en minipadden die tegen de boomwortels opkruipen. De roeier vertelt over de cycloon die afgelopen jaar heeft huisgehouden en wijst ons op de haast onzichtbare mondingen (boca's) van de kleine rivieren die tussen de dichte bosschages door in de baai uitkomen. We zijn bijna anderhalf uur onderweg en hebben het te doen met onze puffende en hijgende roeier, niet meer een van de jongsten.
Op de terugweg pauzeren we aan een baaitje en even later komt er een man
uit de achterliggende boerderijtjes naar ons toe. Hij demonstreert hoe
je een kokosnoot pelt en geeft ons de melk te drinken. Ook het witte
vruchtvlees breekt hij later voor ons in stukken. Hij laat een cacaoboon van
binnen zien: roze zacht vruchtvlees in een grote gele noot, in het
vruchtvlees zitten de bonen verborgen. Ook hij vertelt over de cycloon
en over dat hij van dit gebied houdt, hij houdt van de rust en de
stilte. Het blauwe huis is van hem en zijn gezin, in de andere huisjes
eromheen wonen andere families. Hij lacht en zwaait ons uit, de stad is
niets voor hem, Baracoa is al te druk.
Vanuit ons hostel maken we een strandwandeling langs de Baya de Miel. We passeren een vervallen honkbalstadion, waarvan we niet goed weten of het nog in gebruik is of niet en lopen dan in de richting van een vissersdorp aan het einde van de baai. Ondanks het geringe getijdenverschil, kunnen we merken dat het vloed wordt. Sommige golven slaan met een onverwachte reuzenklap op het strand. Een enkele golf rolt daarna zo snel uit dat we al menigeen te laat hebben zien wegspringen en ook Martijn ontkomt niet aan een paar natte schoenen. Enkele Cubanen die ons graag willen gidsen, waarschuwen voor kwallen en de gevaarlijke trek in de zee.
De gemengde visschotel begeleid door een daiquiri vormt een waardig besluit van deze mooie dag.
Punta de Maisi
Volgens een Duits echtpaar in ons hostel is de weg naar Punta de Maisi zeer goed te doen, dat is het meest oostelijke punt van het eiland en oefent daarmee een onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons uit. We hoeven elkaar alleen maar aan te kijken om te weten via welke weg we terugrijden naar Santiago.Dat de weg wel steil is, begrijpen we als we na een smal punt, waar politieagenten regelen dat je elkaar kunt passeren, met slechts enkele haarspeldbochten ineens ver boven de zee en de Boca de Yumuri uit zijn gestegen. Het was even hard werken en we zijn blij dat we niet op de motor zitten. De Duitsers hebben niet overdreven, de weg is goed en de vuurtoren ligt op een fijn afgelegen punt waar we nogmaals genieten van de diepblauwe zee die schittert in het zonlicht en met witte schuimvlokken op de kust beukt.
Gelukkig blijft de weg ook na de vuurtoren goed. Maar weinig mensen nemen deze route en we komen haast geen andere auto's tegen. Het is zondagmorgen en bij de kerk in het dorpje La Maquina is het druk. De pastoor staat bij het hek en heet de kerkgangers welkom. Langs de weg lopen gezinnen en vrienden in de richting van de kerk. Eenmaal buiten het dorp rijden we over beboste hellingen en hebben af en toe een fenomenaal uitzicht langs de groene kust en over de zee. Soms torent een steile rotswand boven ons uit waarin water en wind ronde holen hebben geërodeerd.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten